.
Hoe is de jeugsgevangenis onstaan?
Tussen 1795 en 1905
kwamen er wetten voor de zorg van criminele kinderen. In de loop van de 19e eeuw
werden tien aparte tehuizen voor criminele jongens en meisjes opgericht waar in
1836 zo´n 100 plaatsen waren en in 1905 ruim 800 plaatsen.
Kinderen werden daarvoor in gewone gevangenissen opgesloten en
later in tehuizen. In die
tehuizen ging het minder om straf, zoals in de
gevangenis, maar meer om de opvoeding van de kinderen.
Er waren 2 soorten
criminele kinderen, vonden mensen toen:
• Veroordeelden, kinderen die iets gedaan *hadden een straf nodig
• Opvoedelingen, kinderen die werden *betere opvoeding nodig
In 1833 werd in Rotterdam de eerste Nederlandse jeugdgevangenis
geopend.
In de Rotterdamse inrichting zaten jongens en meisjes eerst nog bij
elkaar en de veroordeelden en opvoedelingen ook.
Maar in 1836 werden de meisjes
naar een afzonderlijke gevangenis in Amsterdam overgebracht.
Pas in 1857 werden de mannelijke veroordeelden en opvoedelingen gescheiden.
Er kwam een aparte gevangenis voor opvoedelingen en een aparte voor veroordeelden.
In 1886 kwam er een wet; de Gestichtenwet. Hierdoor werden van alle jeugdgestichten
rijksopvoedingsgestichten gemaakt.
Een gesticht is een plek waar mensen
worden opgesloten om een straf uit te zitten en een rijksopvoedingsgesticht
is een gesticht van de overheid waar kinderen zaten die heropgevoed moesten worden.
Veroordeelde jongens en meisjes werden vanaf die tijd niet meer in
een jeugdgevangenis opgesloten.
In 1905 werden kinderwetten ingevoerd , die wetten moesten ervoor zorgen, dat kinderen beter behandeld werden.
Er kwamen Tuchtscholen.
Hier werden kinderen naartoe gestuurd die een korte straf hadden gekregen.
In 1901 is de Leerplichtwet
ingevoerd. In deze wet stond dat kinderen op school moesten leren en nietmochten werken.
De kinderwetten van 1905 legden vast wat de rechten en plichten
van volwassenen ten opzichte van kinderen waren.
Er stond bijv. ook in, dat kinderen recht hadden op een goede liefdevolle opvoeding.
Kinderen, die iets hadden gedaan, moesten niet alleen worden gestraft,
maar worden geholpen om het in de toekomst niet meer te doen.
De overheid was daar ook verantwoordelijk voor en niet alleen de ouders.
Tussen 1795 en 1905
kwamen er wetten voor de zorg van criminele kinderen. In de loop van de 19e eeuw
werden tien aparte tehuizen voor criminele jongens en meisjes opgericht waar in
1836 zo´n 100 plaatsen waren en in 1905 ruim 800 plaatsen.
Kinderen werden daarvoor in gewone gevangenissen opgesloten en
later in tehuizen. In die
tehuizen ging het minder om straf, zoals in de
gevangenis, maar meer om de opvoeding van de kinderen.
Er waren 2 soorten
criminele kinderen, vonden mensen toen:
• Veroordeelden, kinderen die iets gedaan *hadden een straf nodig
• Opvoedelingen, kinderen die werden *betere opvoeding nodig
In 1833 werd in Rotterdam de eerste Nederlandse jeugdgevangenis
geopend.
In de Rotterdamse inrichting zaten jongens en meisjes eerst nog bij
elkaar en de veroordeelden en opvoedelingen ook.
Maar in 1836 werden de meisjes
naar een afzonderlijke gevangenis in Amsterdam overgebracht.
Pas in 1857 werden de mannelijke veroordeelden en opvoedelingen gescheiden.
Er kwam een aparte gevangenis voor opvoedelingen en een aparte voor veroordeelden.
In 1886 kwam er een wet; de Gestichtenwet. Hierdoor werden van alle jeugdgestichten
rijksopvoedingsgestichten gemaakt.
Een gesticht is een plek waar mensen
worden opgesloten om een straf uit te zitten en een rijksopvoedingsgesticht
is een gesticht van de overheid waar kinderen zaten die heropgevoed moesten worden.
Veroordeelde jongens en meisjes werden vanaf die tijd niet meer in
een jeugdgevangenis opgesloten.
In 1905 werden kinderwetten ingevoerd , die wetten moesten ervoor zorgen, dat kinderen beter behandeld werden.
Er kwamen Tuchtscholen.
Hier werden kinderen naartoe gestuurd die een korte straf hadden gekregen.
In 1901 is de Leerplichtwet
ingevoerd. In deze wet stond dat kinderen op school moesten leren en nietmochten werken.
De kinderwetten van 1905 legden vast wat de rechten en plichten
van volwassenen ten opzichte van kinderen waren.
Er stond bijv. ook in, dat kinderen recht hadden op een goede liefdevolle opvoeding.
Kinderen, die iets hadden gedaan, moesten niet alleen worden gestraft,
maar worden geholpen om het in de toekomst niet meer te doen.
De overheid was daar ook verantwoordelijk voor en niet alleen de ouders.